“Hello! We would like to stay here for a few nights – do you have a room?”
Ik ben net afscheid aan het nemen van een sympathiek stel portugezen, die op mijn advertentie van schilderspullen waren afgekomen. Zij hadden net alles ingeladen, we hadden afgerekend, dus ik zwaaide nog ’s en zei tegen de nieuw-aangekomen mensen
“Het mag ook in het nederlands, als dat makkelijker is … “
De vrouw van het stel reageert aangenaam verrast, vooral tegen haar man, met: “O, dat is nou echt iets voor Titus om niet te zeggen dat jullie Nederlanders zijn!” En tegen mij: “We kregen de tip van mijn broer Titus, die is hier jaren geleden geweest. Maar hij heeft dus niet gezegd dat jullie Nederlanders zijn, echt iets voor hem. Wat grappig. En ja, dat is wel makkelijker ja … we spreken niet zoveel portugees …”
De man van het stel voegt daaraan toe: “Behalve bom dia zo goed als niets, dus.”
We lopen naar beneden waar ik hen kamer 2 laat zien. De ervaring heeft me geleerd om vanaf begin april altijd minstens één kamer klaar te hebben, en niet te wachten met de schoonmaak en het bed opmaken totdat je een reservering krijgt. Het is al zó vaak gebeurd dat mensen spontaan langskomen, alleen … dat is nu al dik een jaar niet meer gebeurd natuurlijk!
Het begint wel een béétje als hoogseizoen te voelen
Zeker als ik hen de volgende ochtend gezellig onder de notenbomen zie zitten ontbijten als ik de trap ophol om m’n telefoon weer ’s op te pikken waar ik ‘m heb laten vallen. Ook al zo’n symptoom van de C-risis: er wordt nauwelijks gebeld om te vragen of er iets vrij is, dus ik laat dat ding overal vallen.
Wat ik gister ook heb laten vallen dat we een stel fietsen hebben die ze kunnen gebruiken als ze denken dat het goeie fietsen zijn. Ik weet niks van fietsen, het enige dat ik weet, is dat ze er nu al dik een jaar ongebruikt staan. Meestal is dat niet goed voor dingen. Daar houden ze niet van.
Voor ik het weet, staat de schoonbroer van Titus de fietsen te inspecteren, uit elkaar te halen, banden op te pompen – en het volgende ogenblik is de voorband van de “Berg” eraf, en wordt er geconstateerd dat de naad gescheurd is, maar dat dit wel de beste fiets is.
Okee. Dat kan opgelost. Ik kijk snel op de klok (in Portugal moet je altijd om de lunchpauze denken. Als Mário zit te eten, komt-ie écht niet naar buiten.)
Ik neem het wiel mee en rij naar Mário’s werkplaats. Daar ligt de vloer bezaaid met motormaaiers, onduidelijke landbouwdingens (onduidelijk voor mij dan), en staan er minstens drie van die ouwe Zundapp-achtige brommers te wachten op een behandeling. Ik krijg dan ook te horen, dat hij dacht dat-ie een rustige zaterdag zou hebben, maar dat het allemaal wat anders uitpakte.
“Oho, maar er zijn mensen die klagen over dat ze géén werk hebben – veel erger toch?” grap ik als antwoord. Mário kan er wel om lachen achter z’n maskertje. Het is een hele aardige man, en dit is ook maar “geklaag”. Ik voeg eraan toe: “Ik hoef alleen maar het materiaal, hoor, er is iemand thuis die dat kan doen. ‘k Heb het wiel alleen meegenomen omdat ik niks van maten weet.”
Maar Mário bromt terug: “Ach, het is twee minuten werk, ben je gek.” – en aan het eind van die zin heeft-ie de oude binnen- en buitenband er al af. In minder dan een paar minuten zit het nieuwe spul erop. Fijn hoor, al die ervaring. Ik kan het niet laten om bij het weggaan nog even te plagen: “Heel erg bedankt, en tot de volgende keer – ik heb vast ook weer meer werk hoor!”
Ik scheur terug, maar eerst nog even langs de bakker, en langs “de Vinha” – het winkeltje in Vinha da Rainha voor een fles voor een afgesproken drankje met de buren vanmiddag.