“Nah … às vezes, mas obrigado”, antwoordt Hugo als ik ‘m vraag of-ie weleens tremoços eet. Ik heb een zakje gekocht voor de foto maar ik eet ze niet. Ik vind ze tamelijk smakeloos maar ze zijn nog steeds overal heel gewild.
Hugo, hoewel een portugese jongere, is te jong om de tremoços op waarde te schatten. Zijn vader zou het wel weten, en z’n grootouders helemaal. In hun tijd was dit boontje een enorm populaire snack in Portugal – in heel zuid-europa trouwens. Spanje en Italië kennen ‘m ook, en dan als “altramuces” of “lupini”.
Dat laatste woord verraadt de herkomst van deze boon
En onderstaande foto laat de plant van herkomst zien. Is dat niet mooi? Zulke schitterende kleuren, mooie statige bloemstelen, en daar komt dan ook nog een eetbaar boontje uit? Wow, de natuur is toch prachtig en genereus!
Iedereen die wel eens een lupineboon is tegengekomen – in een grote bak op zout water in een landelijke spaanse supermarkt, of in een bakje op de bar van een ouderwets kroegje in Portugal – weet dat ze redelijk hard blijven en de schilletjes taai en bitter. Je kunt ze wel makkelijk zelf verbouwen in je moestuin. Het zijn nog groenbemesters ook.*
Maar je kunt beter niet in de bonen zijn als je die bonen uitkiest!
(Sterker nog: je moet weten welke soort je neemt, want sommige zijn giftig. Ze bevatten bittere alkaloïden die een uitermate onprettige smaak in de mond achterlaten en zelfs het centrale zenuwstelsel kunnen aantasten.)
Nu moet je die schilletjes niet eten
Hier in Portugal zijn ze nog steeds populair. Een schaaltje bonen bij je biertje als je naar het café gaat. Je wipt met een handige beweging het boontje uit het schilletje zó in je mond. Schilletje in het bakje, en als het heel gezellig is, liggen er een boel schilletjes naast.
Het wordt een beetje minder populair want de nieuwe generatie wil natuurlijk niet de dingen doen die hun grootouders ook al deden. Die gingen naar het café om een água-pé** te drinken en daarbij namen ze een schaaltje tremoços.
Letterlijk vertaald is dat voetenwater** en lupinebonen
De hele wereldgeschiedenis lang hebben we geprobeerd ons te bevrijden van bonen. In arme landen is het nog steeds rijst met bonen of bonen met rijst. Bonen eten, dat is/was het toonbeeld van armoede. Wie het ook maar een klein beetje kon betalen, ruilde onmiddellijk de bonen in voor vlees om in zijn eiwitbehoefte te voorzien.
Dat is pas vooruitgang! Van bonen naar een lap vlees op je bord
Nu zijn we zo overdadig verzadigd met die lappen vlees dat teruggrijpen op de bonen onze enige redding lijkt. Sterker nog: de beste boon om ons lot ten goede te keren, is misschien wel de meest koppige, obstinate, marginale uit de bonenfamilie.
De lupine dus. Tremoços. Altramuces. Fagioli lupini
We hebben een zakje liggen, om te zaaien in de vroege lente (eind februari). Het leek geen groot risico, want vlinders, bijen en hommels (zulke schattige beestjes!) vinden die bloemen ook geweldig. Mooi zo. Wellicht dat we er nog boontjes van krijgen. En wellicht dat we daar dan ook nog iets mee gaan doen.
Bonenburgers wellicht. “Fagioli lupini da casa Termal”. Klinkt lekker toch?
(Of als we de verkeerde uitkiezen: “Fagioli lupini Terminal”.)
We zullen zien, met die lupien.
~
* Groenbemesters zijn gewassen die buiten het seizoen gezaaid worden en de grond verrijken met van allerlei stoffen (afhankelijk van welke je kiest uiteraard) zodat je minder (kunst)mest hoeft te gebruiken.
** Voetenwater – água pé – is de met de voeten geperste (verleden tijd), jonge wijn.