Ik had ze al ’s vanuit m’n ooghoeken gezien.
Twee kleine rakkertjes bij onze drie grote ezels. Ik had er verder niet zoveel aandacht aan geschonken, waarschijnlijk uit de auto gezet. Dat gebeurt zo vaak. Babyhondjes zijn niet echt een geschenk van de hemel hier.
Wat moet je met babyhondjes? Niemand wil ze hebben. Zeker niet als het een meisje is
Elke avond, als ik in de auto stapte om naar de ezelwei te gaan met de 3 bakken brokken voor João, Bambi en Faísca (já, hallo, weet je hoeveel kilometers ik maak elke dag, van het ene eind van het dorp naar het andere?) zag ik ze wegschieten.
Later die maand was het er nog maar één, en ik kreeg klachten dat er “iets” in de vuilnisbakken van de gastenkamers had gezeten. Uit arren moede nam ik tenslotte maar een bak hondenvoer mee naar het ezelweitje, want dat geknoei met vuilnisbakken kunnen we natuurlijk niet hebben.
Na de zomer gingen de ezels terug naar de boomgaard, naar het andere uiterste van ons dorpje
Het hondje verhuisde stiekem mee, maar werd iets minder schuw. Ze was geen dommerdje, heel anders dan een andere afvalhond die ik van de weg geplukt had. We hadden die Wolfje genoemd, omdat-ie een wolfskop had. De rest van zijn lijf was niet zo goed gelukt, dat leek meer op een schaap. Hij had veel te veel haar voor dit klimaat. En hij was oerdom.
De eerste keer dat het me lukte om haar te aaien, was ze schoorvoetend dichterbij gekomen. Na een paar voorzichtige aaien over haar kop en schouders was ze zo blij, dat ze als een tornado in de rondte rende. Zo snel, dat je haar bijna niet meer kon zien.
Dat was het begin. Ze werd wat losser, bleef gewoon bij haar vrienden de ezels, ook als er mensen in de buurt waren. Vooral João was haar grote liefde. Ze likte zijn ogen schoon, en speelde soms met hem, dat wil zeggen: hij bleef een beetje lomp staan, en zij rende om hem heen en sprong naar z´n kop.
Altijd bij de ezels in de buurt. Haar grote vrienden
Na een tijdje met zo´n beestje samenleven, en duidelijk werd dat ze er was en dat ze er bleef, ontstond de behoefte aan een naam. Gut, hoe noem je dat beest? We gaven haar een naam in de beste portugese traditie: functie en bezigheid ineen.
Donkeydog, want het moest internationaal natuurlijk. Dat iedereen het kan uitspreken. En ook: ezelhond klinkt toch wat raar
Sommige mensen noemen haar Donkiedonk. Ook goed. Inmiddels is ze zó goed gewend, dat ze de afgelopen zomer de lieveling-van-allen was. Ze ging speciaal ergens op een stoepje of een terrasje liggen om aanhalingen uit te lokken.
Ze weet dat ze nergens naar binnen mag, dat ze niet gewenst is op het dorpsplein of bij het zwembad, maar ik kan haar toch niet verbieden om nét toevállig ergens langs te lopen op een tijdstip dat zij weet dat dat lieve jongetje thuis is …?
Ze is nu pas moeder geworden. Bevallen van haar eerste nestje
Nu was ze wel een “ouwe priem” zoals mijn zus de verloskundige dat tijdens de tafelconversaties altijd aanduidde: een wat oudere vrouw die van een eerste kind bevalt. Eerdere zwangerschappen heeft ze voorkomen door bij eventuele belangstelling gewoon op haar kont te gaan zitten. Dat deed ze – goddank! – toen Wolfje belangstelling voor haar kreeg.
Ik vond dat een geniale oplossing, en een bewijs van haar intelligentie
Helaas heeft ze dat deze keer niet gedaan. En ik ken de vader. Tenminste … kennen … Ik heb hem een aantal keren weggejaagd. Een zwartharige zwerver, hij zag er goed uit, beetje verwaarloosd maar geen onaantrekkelijke hond. “O nee, L!” zei ik streng tegen mezelf, “we hebben nou weleens een keer genoeg honden van de straat geraapt. Niet weer!”
Want losgebroken kettinghonden, overbodige zwerfhonden of uit de gratie geraakte jachthonden kun je niet her-opvoeden. Dat wil zeggen: ik niet. Mijn pedagogische kwaliteiten zijn nihil in dat opzicht, en ik ben veel te ongeduldig. Vraag maar aan mijn zoons. Die weten daar alles van.
Ik verhardde mijn hart en joeg ‘m weg. Maar hij heeft z’n sporen achtergelaten. Twee stuks.