Acht, negen, tien …. IK KOM!
Ik begrijp waarom kinderen al jong leren tellen. Je hebt dat al snel hard nodig. Het is kennis om te overleven. Om vrienden te maken. Om mee te kunnen doen. Om af te tellen. Om mee te tellen.
Kinderspelletjes beginnen bijna allemaal met aftellen
Overdag kom je hier groepjes kinderen tegen die op één knie, met één voet tegen de voeten van de anderen aan – als een bloem van voeten – aftellen om tikkertje te gaan doen.
“Kik-ker-in-de-sloot-jij-ben-dood.”
’t Gaat wat efficiënter dan ons vroegere “Ienemienemutte, tien pond grutten (“Wat zijn grutten nou weer, zeker iets ouderwets?”), tien pond kaas, Ienemienemutte is de baas. A – F – AF”.
Als het niet goed gaat, en het oordeel wordt niet eerlijk bevonden, dan gaat het nog precies hetzelfde. Een explosie van verontwaardigde kreten: “Nee, helemaal niet!” “Niet eerlijk!” “Wel! Jij ben dood!” “Niet!! Jij ben dood!”
Het enige verschil is dat je vroeger AF was en nu dood
Wat ook zomaar kan gebeuren als je nietsvermoedend naar het zwembad loopt – dat er een klein mannetje rakelings langs je holt en roept: “Schiet mij nou ook dood! Schiet mij nou ook dood, alsjeblief!”
Want de grote kinderen zijn een spelletje aan het doen waarbij dat kleine mannetje letterlijk achterop komt. Na een paar dagen hadden ze daar zelf een oplossing voor gevonden. De grootste jongen met de langste benen was een combi met de kleinste. Dan kwam je dat kleine manneke weer tegen, hijgend, en zei ik al tegemoetkomend: “Hij is die kant op” maar dan zat ik verkeerd, want: “Hij pakt ze wel voor me, hij kan veel harder rennen” en hup, weg was-ie weer.
Hier en daar een beetje sturing, maar de rest zoeken ze zelf wel uit
Die groepsprocessen gaan razendsnel bij kinderen. Ze hebben mekaar nog niet gezien of ze zijn al bezig met achter elkaar aan te hollen, of ze doen bommetje in het zwembad terwijl de ouders elkaar nog de hand schudden.
Sommige dingen mogen niet. Je mag niet stiekem de adega in om daar een schaar, een zaag of ander tuingereedschap te gaan pikken om in de boomhut mee te spelen. Dat is te gevaarlijk. Als je dan op heterdaad betrapt wordt, word je gesommeerd om alles stante pede terug te brengen.
Er gebeuren natuurlijk ook wel eens drama’s
Ik heb er zelf één veroorzaakt. Onbedoeld uiteraard, sterker nog: ik stond in de deuropening van het badhuis en riep naar het voorbijhollende volkje: “Jongens!! Even opletten!!”
Heel welwillend – vreemde ogen dwingen – bevroren ze in hun beweging, één voet al op de volgende tree van de trap naar het Sprookjesterras, klaar om door te gaan maar met een héél klein beetje aandacht, want het was aan mijn toon te horen dat het blijkbaar belangrijk was.
“Ik doe nú de glazen deur dicht! Zeg het even tegen de anderen, als je ze tegen komt, niet vergeten!” en terwijl ik me wil omdraaien, dondert er zo een meisje tegen de nog half geopende zijkant van de deur aan.
“Ik dacht dat ik er nét nog door kon”, zei ze even later een beetje bibberig tegen haar in allerijl aangestormde moeder, “ik dacht dat het nét nog kon.” Ach gossie, ze zat precies aan mijn verkeerde kant. Had ze de andere kant genomen, had ze helemaal gelijk gehad. En nu zat ze met een ijspak op haar hoofd, en moest ze even naar de camper om daar in alle rust héél hard te kunnen huilen. Zonder publiek, want iedereen was natuurlijk toegestroomd om te zien wat er aan de hand was en om haar te troosten.
Ik ken het want ik ben er ook in volle vaart tegenaan gelopen, toen die deur net gemonteerd was
Het doet verd …. zeer. En zij ging nog een beetje harder dan ik.
Het valt gelukkig al met al mee. Ze had haar bril niet op – da’s al weer wat – en het ijs deed een wereld van goed.
Ze zat een uurtje later alweer te spelen met de anderen.
Er komen erbij, en er gaan er weer weg. Er wordt niet moeilijk over gedaan. Als je maar aftelt. Of meetelt.
Daar gaat het om.